Op acht december, de dag van de verlichting van de Boeddha, wordt traditioneel de rolschildering ‘Sjakjamoeni Boeddha daalt de berg af’ (Japans: shussan shaka) in de zentempel opgehangen. Zonder twijfel is de meest bekende voorstelling het iconische topstuk van de Chinese schilder Liang Kai (hierboven).
In een persoonlijke verkenning van dit motief vond ik onlangs deze merkwaardige schildering van Wakasa Butsugai (1887-1957).
Na zes jaar ascese en intense zelfbevraging ‘op grote hoogte’ keert de Ontwaakte terug in onze werkelijkheid.
De uitgesproken winterse weergave van het tafereel is opvallend. Bijzonder is ook de plaatsing van de verborgen moedra boven de werveling van de plooienval naast de lege driehoek van het kleed.
Ik was echter vooral getroffen door het begeleidende opschrift links, een gedicht in één vloeiende lijn geschreven:
Achtduizend keer komen en gaan in deze wereld,
boot van zachtmoedigheid, roer van mededogen.
Het hoge pad tussen de pieken van de Dandoku, ondergesneeuwd.
Hij keert terug uit de bergen, omvademend zijn hart vol liefde.
Dandoku is de Japanse uitspraak van de Noord-Indische berg, waar Sjakjamoeni volgens het verhaal zes jaar verbleef.
Poëzie behoeft geen uitleg en zengedichten al helemaal niet.
Zoals bij het werken met een koan, dringen zich echter betekenissen op.
In de witte vormeloosheid is de weg terug (vooraf) niet te zien. Tegenover de kou (blootvoets!), staat de warmte van de laatste regel.
Net zoals zijn kleed versluiert wat hij in de handen draagt, verhullen de eerste karakters naar mijn aanvoelen iets van het besef van de Verlichte.
Eindeloos zich vereenzelvigend met komende en gaande gedachten, en zich tóch gedragen weten – door liefde.
Meer nog, het ontstaan en het vergaan van gedachten zelf is de uitdrukking van de natuur van de geest (bodhicitta), die niets anders is dan mededogen.
Of anders: het afdalen is het belichamen van inzicht.
F. De Waele Roshi